- wassen
- wassen1{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord〉1 wax♦voorbeelden:1 een wassen beeld • a wax figure————————wassen2{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉 〈waste, gewassen〉1 [reinigen] wash ⇒ 〈wassen en strijken ook〉 launder, clean 〈ramen〉2 [de was doen] wash, do the wash(ing) ⇒ 〈wassen en strijken ook〉 do the laundry3 [spoelen] wash ⇒ rinse, pan 〈(goud)erts〉, sift 〈(goud)erts〉4 [beeldende kunst] wash♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 waar kan ik hier mijn handen wassen? • where can I wash my hands?een kind wassen • wash a child; 〈in bad ook〉 bath/ Abathe a babyzich wassen • wash, have a wash; 〈in bad ook〉 have/take a bath; 〈voornamelijk dieren, met name kat〉 wash oneselfzich schoon wassen • 〈figuurlijk〉 clear oneself〈met betrekking tot textiel〉 niet wassen • do not washiets op de hand wassen • wash something by hand2 zij is aan het wassen • she is washing/doing the laundryhij wast voor haar • he does her washing3 het grind wassen op zoek naar goud • pan the gravel in search of gold4 een gewassen tekening • a wash drawingII 〈onovergankelijk werkwoord〉 〈wies, gewassen〉1 [groeien] grow2 [stijgen, groter worden] rise♦voorbeelden:2 bij wassende maan • while the moon is/was 〈enz.〉waxinghet wassende water • the rising waterIII 〈overgankelijk werkwoord〉 〈waste, gewast〉1 [met was bestrijken] wax
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.